Gert Oostindie: ‘Kolonialisme is ook gedeelde geschiedenis’

Foto Merlijn Doomernik

Interview

Kolonialisme Historicus Gert Oostindie doet al decennia toonaangevend onderzoek naar slavernij en de koloniale geschiedenis van Nederland. ,,Alles in het verleden heeft een doorwerking.”

Het nieuwe boek van Gert Oostindie, Rekenschap, begint met een bijzonder verhaal over zijn schoonvader, Frank Koulen (1922-1985). In Terneuzen staat een standbeeld voor hem, het is één van de weinige standbeelden in Nederland voor iemand van kleur. Koulen werd geboren in Suriname, ging op Curaçao in dienst als marinier, en kwam in de Tweede Wereldoorlog via de VS, Engeland en de stranden van Normandië in Terneuzen terecht. Daar werd hij, nadat het geallieerde offensief was vastgelopen, verliefd op een Zeeuws meisje. Ze trouwden, zij werd zwanger, maar hij moest opnieuw naar de andere kant van de wereld om – tegen zijn politieke overtuiging – voor Nederland te gaan vechten in Indonesië. Na een eervol ontslag zette hij als ondernemer zijn stempel op Terneuzen, onder meer door een florerende jazzclub te beginnen en jaarlijks straatparades te organiseren.

Gert Oostindie (1955) heeft geaarzeld of hij zijn boek zou beginnen met het verhaal van zijn schoonvader. Maar het is een veelzeggend verhaal, zegt hij, omdat er veel in samenkomt. „Hij groeide op in een grote Afro-Surinaamse familie in Nickerie, het tweede stadje van Suriname. Zijn overgrootmoeder, die een grote rol speelde in zijn opvoeding, had nog in slavernij geleefd. Toen kort na elkaar zijn overgrootmoeder en moeder overleden, moest hij naar een weeshuis. De fraters daar zagen dat hij slim was, maar waarschuwden dat hij als zwarte jongeman niet ver zou komen in Suriname. Ik heb hem helaas maar kort gekend, maar door mijn schoonfamilie ken ik de verhalen over racisme wel van dichtbij.”

Rekenschap is het meest persoonlijke boek dat Oostindie schreef. De titel is bewust dubbelzinnig. Het slaat op het rekenschap dat de Nederlandse samenleving op dit moment aflegt voor het koloniale verleden, met onderzoeken, excuses en herdenkingen – morgen wordt herdacht dat 150 jaar geleden definitief een einde kwam aan de slavernij in Suriname. Maar het is ook het persoonlijke ‘pre-testament’ van Oostindie. De afgelopen decennia groeide hij uit tot een spil in het onderzoek naar koloniale verleden van Nederland. Noem een onderzoek naar dat verleden, en hij is erbij betrokken. Zoals het grote onderzoek naar ‘onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’ dat onlangs in de Tweede Kamer werd besproken. Of het onderzoek naar de betrokkenheid van de Oranjes bij het koloniale verleden, dat hij op dit moment leidt.

„Steeds vaker kreeg ik de vraag: leg nou eens kort uit wat we moeten weten”, zegt Oostindie in een kamer van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden, waar hij tot 2021 directeur van was. Er staan dan ook veel feiten in Rekenschap, zoals dat Nederland verantwoordelijk was voor ongeveer vijf procent van de trans-Atlantische slavenhandel. Dat betrof veel mensen, ongeveer 600.000, maar minder dan het aantal mensen dat in het octrooigebied van de VOC werd verhandeld.

Oostindie behandelt grote vragen als: werd Nederland rijk van de slavernij? En: werkt het slavernijverleden nog door in het huidige racisme? Tegelijkertijd kijkt hij terug op zijn eigen rol als onderzoeker.

Hoe bent u ooit op dit onderzoeksterrein terechtgekomen?

„Ik wilde iets spannends doen in mijn studie geschiedenis. Toen heb ik Spaans geleerd en me gericht op de koloniale geschiedenis van Spaans-Amerika. Voor mijn afstuderen deed ik maandenlang onderzoek op Cuba. Daarna kon ik een baan krijgen in Leiden, om onderzoek te doen naar het Caribisch gebied. Daarmee bedoelden ze natuurlijk Suriname en de Antillen. Ik zei: daar weet ik niet veel van, maar dat leer ik wel bij.”

Was slavernij een onderwerp in die tijd?

„Nee, totaal niet. Toen ik in 1989 promoveerde op onderzoek naar slavernij in Suriname was ik heel blij dat er in NRC zo’n stukje stond over m’n proefschrift.” (Oostindie wijst met z’n handen iets ter grootte van een bericht van twee kolommen aan.)

Bent u in de loop der jaren anders gaan kijken naar dingen?

„Tegen studenten zeg ik nog steeds: onze claim to fame als historici is niet dat we ergens een mening over hebben, maar dat we ergens echt verstand van hebben. Verhalen zonder fundament, waarover ik in een archief niks kan vinden, daar kan ik niks mee. Maar vroeger was ik daar wel heel rigide in.”

Kunt u dat eens concreet maken?

„Sommige Surinamers koesteren de mythe dat de slavernij nergens zo zwaar was als in Suriname. Ik kende de Caribische historiografie, daarom wist ik dat hetzelfde werd gezegd over de slavernij in andere koloniën. Dus vroeg ik mij af: waar komt dat vandaan? Ik ben maanden bezig geweest om alles wat er geschreven was te lezen. En toen bleek dat er eigenlijk maar twee bronnen waren voor dat verhaal: Voltaire, die nooit in Suriname was geweest, en de Schot Stedman, die een boek schreef over Suriname. Iedereen schreef dat steeds over. Ook de Britten gingen het overschrijven omdat ze daarmee een extra argument hadden om te zeggen: de Nederlanders moeten ophouden met de slavenhandel. Met het artikel dat ik daarover schreef wilde ik natuurlijk niet zeggen dat het allemaal wel meeviel met de slavernij. Maar de boze reactie was: hij bagatelliseert, hij neemt ons ons verhaal af. Achteraf denk ik: het was een legitiem onderzoek, maar er zijn wel interessantere vragen.”

„Toen ik begin dertig was interviewde ik Surinamers van rond de zeventig. Als ik hen vroeg naar hun ervaringen met discriminatie dan kwamen er hele algemene verhalen, het werd nooit echt persoonlijk. Nu denk ik: wat was ik naïef om binnen te lopen bij mensen en te denken dat ze zo maar hun hart voor me zouden openen. Op een gegeven moment ga je minder snel zelf iets zeggen, meer luisteren, en al luisterend pik je meer op. En al luisterend verander je zelf ook.”

„In 1997 schreef ik Het paradijs overzee, mijn eerste publieksboek, dat goed werd ontvangen. Daarin schreef ik: waar staat in dit land een monument voor slavernij? Er was toen al een lobby ontstaan voor zo’n monument. Ik dacht: ik ben daar onderdeel van. Maar vanuit Afro-Surinaamse kringen was de reactie: you’re stealing our fire. Daarop reageerde ik verontwaardigd: ik sta toch achter jullie…”

Terwijl het voor Surinamers gewoon pijnlijk was dat u iets zei wat zij al veel langer zeiden, en dat u wél werd gehoord.

„Precies. Als ik in die tijd werd gebeld door televisieprogramma’s die aandacht wilden besteden aan slavernij en een mogelijk monument, dan zeiden ze: ja, weet u, een Nederlandse professor – ze bedoelden een witte professor – is voor het grote publiek toch overtuigender. Dat is nu gelukkig veranderd.”

Een van de onderwerpen waarover nog steeds veel discussie is met betrekking tot slavernij is de winstgevendheid daarvan. Wat weten we daarover?

„Er is in het Nederlandse imperium veel geld verdiend aan slavenhandel en slavernij. Een aantal Nederlanders is er schathemeltje rijk van geworden. Maar er is ook heel veel geld verloren gegaan. De West Indische Compagnie is twee keer failliet gegaan. Er wordt wel gezegd dat de grachten van Amsterdam zijn gebouwd over de ruggen van Surinaamse slaven. Dat klopt historisch niet. Die hele ‘stadsuitleg’ werd gedaan voordat Suriname werd gekoloniseerd. Tegelijkertijd staan er aan die grachten huizen waar mensen woonden die inderdaad goed geld verdienden dankzij slavenarbeid op plantages. Maar het belangrijkste wat je hierover kunt zeggen: voor morele vragen maakt het natuurlijk niets uit.”

Waarom wordt die vraag naar de winstgevendheid dan toch zo belangrijk gevonden?

„Ik denk dat dat deels komt omdat mensen het gewoon geloven. En het gevoel is: als je ontkent dat slavernij winstgevend was dan ben je het kwaad van de slavernij aan het bagatelliseren. Dat begrijp ik ook wel weer.”

Er is ook nog steeds veel discussie over de vraag in hoeverre het slavernijverleden doorwerkt in het huidige racisme. Hoe kijkt u daar tegen aan?

„Het is vreselijk ingewikkeld om vast te stellen hoe iets doorwerkt. Daarom zeg ik: kijk uit met generalisaties. Maar er is geen verschil van mening over twee dingen. Eén: kolonialisme was door en door racistisch. En twee: er is in onze samenleving nog steeds heel veel racisme. Het is belangrijk om uit te spreken dat dat niet acceptabel is. Maar vervolgens, als je het hebt over uitsluiting op de woningmarkt of op de arbeidsmarkt, dan zie je dat dat niet alleen nazaten van slaafgemaakten treft, maar bijvoorbeeld ook Turken, Marokkanen, vluchtelingen.

„Je kunt over slavernij praten in termen van racisme, geweld en onderdrukking. Maar ook in termen van verzet en overlevingskunst. Dat zijn twee kanten van dezelfde medaille.”

Zegt u dan eigenlijk dat die vraag naar de doorwerking niet zo relevant is?

„Nee, dat is het wél. Alles wat in het verleden is gebeurd heeft een doorwerking. Het is alleen niet zo eenvoudig die in kaart te brengen. Dat iedereen die iets te zeggen had in de koloniale samenleving in een racistisch universum leefde: daar is geen twijfel over. Maar wat betekende dat voor een keuterboertje in Drenthe? Had die daar enig benul van? Dat is niet zo eenvoudig uit te zoeken.”

We weten dus nog niet alles. Waar zou u nog meer over willen weten?

„Wat je over die laatste kwestie vooral zou willen is mentaliteitsgeschiedenis. Hadden niet alleen de elites en de slachtoffers maar ook de zogenaamde ‘gewone’ Nederlanders het gevoel dat ze in een koloniaal land werkten? En wat betekende dat? Veel onderzoek dat nu gedaan wordt, is sterk gekleurd door hoe er heden ten dage wordt gedacht over het verleden. Dat is iets anders dan reconstrueren hoe er in het verleden eigenlijk werd gedacht en gehandeld.

Dat is ook een belangrijke vraag in het onderzoek waar ik de komende jaren mee bezig zal zijn, naar de Oranje-Nassaus. Die waren vier eeuwen lang mede verantwoordelijk voor die hele koloniale onderneming. Maar hoe zag hun betrokkenheid eruit en wat vonden ze ervan?”

Gaat dat lukken?

„Ik ben ervan overtuigd dat we er interessante dingen uit gaan halen. Daar hoort natuurlijk ook de naoorlogse kanteling bij die de Oranjes hebben gemaakt, net als de rest van de samenleving, van ‘kolonialisme is vanzelfsprekend’ naar ‘hoe heeft dit kunnen gebeuren?’”

Krijgt u toegang tot documenten waar andere historici nog geen toegang toe hebben gehad?

„Het koninklijk huisarchief is bezig met een heroverweging van wat openbaar wordt. Een beperkt deel zal privé blijven. Maar ik verwacht wel dat wij toegang krijgen tot veel nog niet onderzocht archiefmateriaal. En dat zal zeker nieuwe inzichten opleveren.”

Is er de afgelopen jaren, als u weer eens werd gevraagd een onderzoek te leiden, wel eens moment geweest waarop u dacht: ben ik als witte historicus wel de aangewezen persoon?

„Ik ben daar in toenemende mate wel vragen bij gaan stellen. Natuurlijk probeer je onderzoeksgroepen diverser te maken. Soms lukt dat, soms niet. En daar zit een zeker ongemak. Onderzoeksprojecten afwijzen heb ik niet gedaan. Maar als ik verzoeken van media krijg dan zeg ik wel: je kan ook die of die vragen.”

We hebben het veel gehad over slavernij, stelt Oostindie aan het einde van het gesprek vast. Maar het koloniale verleden van Nederland is veel méér dan slavernij. „Er was een historiografie van slavernij in het Caribische gebied én een historiografie van Nederlands Indië. Ik vind het belangrijk dat die zaken bij elkaar worden gebracht en dat is wat ik als historicus geprobeerd heb te doen: er is één koloniale geschiedenis. Als ik naar een Molukse herdenking ga dan zie ik Molukkers en witte Nederlanders, als ik naar een slavernijherdenking ga dan zie ik Afro-Nederlanders en witte Nederlanders, en als ik naar een Hindostaanse herdenking ga… Je begrijpt wat ik bedoel.

„De koloniale geschiedenis is een gedeelde geschiedenis. Maar zo lang mensen het gevoel hebben dat ze niet gehoord worden, zullen ze alleen geïnteresseerd blijven in hun eigen geschiedenis. Op het moment dat ze het gevoel hebben dat ze wél gehoord worden denk ik dat er ook meer aandacht kan ontstaan voor de verhalen van anderen.”

Lees ook: Welke boeken over ons slavernijverleden zijn de moeite waard?